Het is december – de tijd van sinterklaas, kerst en oud en nieuw. Een tijd van samen-zijn en ook een tijd van alleen-zijn, van terugkijken en van een milde nostalgie als je zo oud bent als ik. In mijn vorige blog schreef ik over bijbelteksten uit mijn jeugd, die opnieuw in mij opkomen en die, nu ik er met nieuwe ogen naar kijk, grote parels blijken te bevatten. Vandaag nog eentje, en dan beloof ik dat ik er voorlopig weer mee ophoud.
Dit keer is het het woord ‘kleingelovigen’ dat veel bij mij losmaakt. Natuurlijk komt dit woord in de moderne vertalingen niet meer voor, maar zo staat het wel in mijn geheugen gegrift. En het is een juweel. Want het raakt precies aan dat wat er oorspronkelijk in het Grieks[1] stond: ὀλιγόπιστοι, samengesteld uit ὀλίγος, oligos – klein, weinig, en πίστις, pistis – geloof, vertrouwen.
Jezus van Nazareth gebruikt het telkens wanneer hij angst en bezorgdheid bij zijn leerlingen opmerkt.[2] Een mooi voorbeeld is dit gedeelte uit de Bergrede[3]– ik citeer opnieuw uit de oude vertaling, omdat deze woorden nog altijd diezelfde geborgenheid in mij oproepen die ik als kind al ervaarde:
En waarom zijt gij bezorgd over uw klederen? Ziet de leliën des velds, hoe zij groeien; zij arbeiden niet, en zij spinnen niet. En ik zeg u, dat zelfs Salomo, in al zijn heerlijkheid, niet gekleed was als een van deze. Maar indien God het gras van het veld, dat heden bestaat en morgen in de oven geworpen wordt, zó kleedt, zal Hij niet veel meer voor u doen, gij kleingelovigen?
In de verhalen waarin Jezus zegt “gij kleingelovigen”, klinkt nooit een verwijt. Het is eerder een zachte uitnodiging om de beweging te maken van angst naar vertrouwen. Het gaat niet om schuld, maar om het herkennen van de trillende laag van de persoonlijkheid die in paniek raakt wanneer de wind opsteekt of de golven te hoog lijken. In de taal van De Bloem zou je kunnen zeggen dat dit de oppervlakte-zee is, waar alles snel beweegt, waar gedachten en emoties elkaar opjagen en waar het lichaam reflexmatig aanspant. Klein geloof betekent dat de aandacht nog gevangen zit in die rimpelende oppervlakte van de zee.
In deze verhalen wordt telkens hetzelfde stille gebaar gemaakt. De angst van de leerlingen wordt niet ontkend, nergens wordt gezegd dat het niet begrijpelijk is dat je schrikt van een storm of van een plots wegzakkende zekerheid. En tegelijk wordt er gewezen op een andere dimensie die al aanwezig is, nog vóór de angst: de diepzee van vertrouwen waar je in kunt rusten. In De Bloem noem je dat de ruimte van het Hart, het stille centrum dat onverstoorbaar blijft, ook wanneer de blaadjes van de persoonlijkheid zenuwachtig fladderen.
Wanneer Jezus zegt: “Waarom ben je bang, kleingelovige? hoor je eigenlijk: “Voel je dat je niet hoeft te leven op de dunne schil van je angst?” Herinner je maar je eigen diepte. Weet dat de bloemblaadjes zich kunnen openen naar binnen toe, naar die rustige kern die jij in wezen bent. Daar valt niets te verdedigen, niets te bewijzen. Daar verschuift het perspectief vanzelf. De golven zijn er nog steeds, én je raakt niet meer in hen verloren.
Zo wordt ‘klein geloof” geen gebrek, maar een poort. Het is precies in het erkennen en herkennen van je eigen kleinheid dat het grote vertrouwen zichtbaar wordt. Jouw bloem opent zich niet doordat de angst verdwijnt, maar doordat je ervaart dat er méér is dan de angst. Er is altijd jouw Hart dat ruimte houdt, een ruimte waarin je veilig bent. Een Hart dat diepte heeft, een diepte die niet meebeweegt met de storm. Een Hart dat een zachte aanwezigheid is waarin jouw persoonlijkheid onrustig mag zijn zonder dat je eraan ten onder gaat. In dat ‘weten’ verandert angst in vertrouwen, niet als daad van wilskracht, maar als terugkeren naar dat stille midden dat er altijd was en altijd zal zijn.
[1] Het Aramees dat Jezus sprak is niet bewaard in directe schriftvorm. Het nieuwe testament is in het Grieks geschreven.
[2] Zie ook Mattheüs 8 vers 26; 14 vers 31, 16 vers 8 en Lucas 8 vers 12
[3] Mattheüs 6, vers 28-30