Mijn persoonlijkheid is een nerveus typje. Dat zou je misschien niet zeggen, maar ze is het wel. Ze kan heel gauw in lichtelijk paniek raken. Als ze de weg kwijt is, bijvoorbeeld. Of als ze moet inparkeren en er is maar weinig ruimte. De paniek slaat vooral toe als ze iets kwijt is – haar bril, haar telefoon, haar sleutels. Voor ze het weet slaat haar de schrik om het hart. Het gevolg: dat hart gaat razendsnel kloppen, haar adem schiet omhoog, ze krijgt het warm en wordt druk. Ze krijgt een soort waas voor haar ogen en kan niet meer rustig nadenken.
Hoe die paniek ooit is ontstaan weet ik echt niet. Ik heb daar in het verleden – het is mijn vak immers – veel aandacht aan besteed. Er zullen zeker de nodige wortels in mijn jeugd liggen, maar ik heb er nooit echt de vinger op kunnen leggen. Dus heb ik het denken daarover maar opgegeven. Dat heeft me niet verder geholpen.
Wat wel heeft geholpen en wat uiteindelijk de ‘oplossing’ bleek te zijn, is dat ik mijn persoonlijkheid in de loop van mijn leven steeds beter heb leren kennen, wat uitmondde in het ontstaan van de metafoor van De Bloem.[1] Mijn essentiële ontdekking was dat ik niet alleen mijn persoonlijkheid ben, maar in de eerste plaats mij zelf, mijn onzichtbare hart.
Naast De Bloem met haar drie bloemblaadjes (de persoonlijkheid) en haar hart (mijn zelf), zijn ook andere metaforen die ik gebruik om deze essentie aan te geven. Zo heb ik bij het erkennen, herkennen en verkennen[2] van mijn paniekaanvallen veel aan het beeld van de oppervlakte-zee en de diep-zee.[3]
Ik zie mijn persoonlijkheid als de oppervlakte zee. Ze wordt gemakkelijk in beroering gebracht door de omstandigheden: regen, wind, storm. en soms zelfs een orkaan. Daar heeft ze geen controle over, die beroering is er al voordat ze er erg in heeft. Vroeger ging ze daar automatisch in mee, ze kon niet anders, ze wist niet beter. Ze was een speelbal van haar eigen golven, om eens een beeld-in-een-beeld te gebruiken;).
Een wereld ging voor mij open toen ik mijn eigen diepzee ontdekte en daar gaandeweg steeds eenvoudiger en sneller contact mee leerde maken. De diepzee is altijd stil, kalm en rustig. Ze laat zich door niets verstoren. Ze IS. Ik merkte, dat ik, wát er ook gebeurde in mijn oppervlakte-zee, ik altijd kon thuiskomen en kon uitrusten in mijn diepzee.
En telkens als ik daar thuiskom, in die pauze aan het einde van mijn uitademing, voltrekt zich het wonder – de ‘oplossing’, die geen oplossing is. Het wonder is dat ik op die momenten én de diep-zee én de oppervlakte-zee ben. De focus van mijn aandacht ligt in mijn diep-zee, in mij zelf, mijn stilteplek. En in de periferie van mijn aandacht ben ik mij volkomen bewust van mijn oppervlakte-zee, die nog steeds te keer gaat. Zij heeft weliswaar mijn aandacht, maar zij heeft mijn niet meer in haar macht. Ze kan mij niet meer automatisch meesleuren zoals vroeger. Ik ben stevig verankerd in mijn hart, en neem vandaaruit de beroering in mijn persoonlijkheid waar, zonder dat ik er op hoef te reageren.
Dit wonder heeft tot gevolg dat de paniek niet meer wég hoeft. Ik hoef er geen oplossing meer voor te vinden, want ze is geen probleem meer. Ik hoef niet meer uit de paniek te komen – ik bén er al uit, want ik ben uit haar greep verlost. Én ik ben er nog steeds in, want ik ben en blijf altijd ook mijn persoonlijkheid. De diep-zee en de oppervlakte-zee zijn één, én de oppervlakte-zee is vanuit de diep-zee waar te nemen, zonder ermee samen te vallen. Deze paradox is geen theorie, ik ervaar haar telkens in mijn adem aan den lijve.
Dat wil niet zeggen dat het leuk is om al die beroering in mijn oppervlakte-zee te ervaren. Integendeel, ik kan me er behoorlijk ellendig bij voelen. Dan slaap ik er niet van en ligt mijn persoonlijkheid te malen en te piekeren. Ik laat haar dan maar haar gang gaan en ga met mijn aandacht via mijn adem naar mijn diep-zee: uit – pauze – in – uit – pauze – in – uit…. Ik adem mijn paniek in en breng haar op de uitademing naar de rust van mijn hart, telkens en telkens weer.
Dus ja, mijn persoonlijkheid is een nerveus typje, bij wie de schrik vaak om het hart slaat. Én ik heb er in wezen – in de diepte – geen last meer van. Wat een verademing!
Ik adem uit en kom tot rust. Ik adem in en glimlach –
thuisgekomen in het nu is dit moment een wonder.[4]
[1] Voor deze ontstaansgeschiedenis zie Eva Wolf, De Bloem (2022), hst 1.
[2] Idem, 4.11
[3] Idem, 5.2
[4] Vrij naar Thich Nhat Hanh, zie www.aandacht.net